Tien procent getroffenen calamiteit heeft extra hulp nodig

GOES – De meesten mensen blijken te beschikken over een grote veerkracht om met calamiteiten (brand, ontploffing, ongeluk) om te kunnen gaan. Tien procent van de (niet gewonde) getroffenen bij een calamiteit kan echter niet zomaar zonder verdere hulp naar huis. De andere negentig procent is in staat zonder al te veel (professionele hulp) grote schrik of shock verwerken.

Met dit gegeven werd op 21 april 2021 door Medewerkers Psychosociale Opvang (MPO) en leden van de GVC (Geestelijke Verzorging bij Calamiteiten) digitaal geoefend om die tien procent van de slachtoffers er bij de eerste opvang al uit te pikken op of bij de calamiteitenlocatie. De training werd gegeven door ARQ/TVP met medewerking van een trainingsacteur. Ook enkele leden van de Stichting Slachtofferhulp deden mee als cursist.

De training bestond uit het oefenen van basiskennis over de impact van een schokkende gebeurtenis en praktische oefeningen in de opvang van getroffenen. Bij de eerste opvang op of bij een calamiteitenlocatie ‘zoeken‘ de MPO’ers dus naar die tien procent van de mensen die risico lopen op verhoogde stress, langdurige shock en opmerkelijke lichamelijke klachten. Dat zoeken – triage – vraagt alertheid en doortastendheid, want hoe krijg je die mensen in beeld op een volle en gonzende opvanglocatie?

Woonboulevard

Er werd geoefend op een situatie waarbij op de Woonboulevard ’s ochtends een ontploffing gebeurt. Oorzaak onbekend. Een deel van het dak valt naar beneden. De mensen rennen in paniek alle kanten op. Her en der vallen slachtoffers. De hulpdiensten zijn snel ter plaatse. Het gebied wordt afgezet. Even later vliegen verschillende helikopters over het gebied. De gewonden worden naar de nabijgelegen ziekenhuizen gebracht.

Voor de niet gewonde betrokkenen wordt vlakbij een opvanglocatie ingericht. Hoelang de opvang zal duren is nog niet bekend. Er komen zo’n 30 mensen de opvanglocatie binnen. De MPO’ers (in blauwe hesjes) hebben als taak om door een gesprekje in te schatten of iemand bij de risicogroep hoort of bij de andere 90 procent die na wat praten en iets te drinken naar huis kan. De eerste zinnen die iemand dan uitspreekt bij deze kennismaking, geven de MPO’er vaak een aanwijzing om al dan niet door te vragen.

Daarbij wordt ook gelet of iemand staat of zit, hoe diens blik is en of de getroffene opmerkelijke bewegingen maakt. Tijdens de oefening werden enkele voorbeeldzinnen gegeven:
– Ik had al lang thuis moeten zijn. Om kwart over komt de buurman thuis en dan moet ik daar thee drinken.
– Het is net een film die afgedraaid wordt. Ik zit in de bioscoop en zie het allemaal.
– Mijn man is drie maanden geleden overleden. Dit is de eerste keer dat ik de deur uitga. En nu gebeurt er dit.
– Ik zoek mijn vrouw. Niemand weet waar ze is.

Stoom afblazen

De MPO’er kijkt en luistert goed naar de slachtoffers. De eerste hulp bestaat voor zeventig procent al uit het erkennen van de schrik en verwarring, allerhande stressverschijnselen en onlustgevoelens. Dat getroffenen zich ‘abnormaal’ voelen in zo’n situatie is normaal. De meeste mensen kunnen naar huis als ze eerst het gebeurde van zich kunnen afpraten en stoom hebben kunnen afblazen.

Voor de minderheid is dus meer hulp nodig. De MPO’er verwijst deze mensen door in overleg met de medisch functionaris.

Hoewel de training dus werd uitgevoerd als ‘digitale vergadering’ was de oefening er niet minder realistisch om. De GVC’ers hebben in hun dagelijks werk al te maken met de noden van de ander en hun pastorale insteek kan de noodopvang op crisislocaties ten goede komen, was de opvatting na de oefening.