Column: Poëzie van de ziel

Classispredikant Wim Beekman. foto Sandra Haverman

Ds Wim Beekman is classispredikant van Fryslan. Hij schrijft wekelijks een column voor de Leeuwarder Courant (www.lc.nl). In zijn column verwondert hij zich deze week over de kracht van liederen. Alle kennis van het hoofd komt daarbij in de schaduw te staan. We zingen psalmen en gezangen voor en na alles wat we met veel woorden proberen uit te leggen. Al zingend kunnen we dan weer even opademen.”

 

 

MET HET KLIMMEN VAN DE JAREN ontdek ik dat mijn geloof niet wortelt in een leerstelling of dogma. Niet aardt in een vastgelegde geloofsbelijdenis of kerkelijke uitspraak. Mijn geloof bloeit op uit liederen, leeft van versregels die zomaar ineens door mijn hoofd spelen.

Soms is het een oud lied dat door mijn gedachten zingt. Bijvoorbeeld het gezang dat mijn moeder vroeger zong wanneer zij met een mand wasgoed de trap op liep. Op bergen en in dalen, ja overal is God. Waar wij ook immer dwalen, of toeven daar is God. 

En een nieuw lied doet het ook. Wanneer ik een eeuwenoude kerk binnenkom bijvoorbeeld. Dit huis van hout en steen dat lang de stormen heeft doorstaan, waar nog de wolk gebeden hangt van wie zijn voorgegaan. 

Een lied raakt mijn ziel omdat het poëzie is

Ik denk dat een lied mijn ziel raakt omdat het poëzie is. Een gedicht vertelt nooit de waarheden van het hoofd. Het houdt niet van stelligheden. Nooit zal het je zeggen ‘hoe het is, wat er goed is en wat kwaad, wat mooi is en wat lelijk’.

Verzen slaan het hoofd over. Liederen willen niet letterlijk genomen worden. Mijn moeder zong dan wel dat mooie refrein ‘ja overal is God’, maar dat betekende voor haar niet dat de lieve Heer op ieder plekje en achter iedere struik of boom te vinden was.

Mijn moeders hart vond rust in de zekerheid dat, waar zij ook in verzeild raakte, en waarheen haar gedachten soms ook dwaalden of toefden, de lieve Heer haar zou bewaren en behoeden. Die zekerheid vond zij overigens niet vanzelf, daar moest zij hard om zingen.

En zelf zie ik de ‘wolk gebeden van wie ons zijn voorgegaan’ niet daadwerkelijk tussen de balken van een kerkgebouw hangen. Maar mijn ziel mijmert erover hoe de mensen in dorp en stad eeuw in, eeuw uit op hun kerk hebben gepast. En hoe zij op die plek alles wat hun hart vervulde of bezwaarde in gebed omhoog hebben gezonden.

Soms droom ik dat gelovigen hun debatten laten rusten

Soms droom ik dat gelovigen hun debatten en discussies laten rusten. Want je kunt bijvoorbeeld over de schepping met elkaar een stevige boom opzetten. In zeven dagen of niet? En hoe zit dat dan met de wetenschap?

Je kunt elkaar ook gewoon Guido Gezelle voorlezen: Mij spreekt de blomme een tale, mij is het kruid beleefd, mij groet het altemale, dat God geschapen heeft! Tegen zo’n dichterlijke eenvoud kan geen wetenschap, geen belijdenisgeschrift, geen kerkelijk dogma op.

Alle kennis van het hoofd komt in de schaduw te staan

Geloven is poëzie. De poëzie van de ziel. Elk feit en alle kennis van het hoofd komt daarbij in de schaduw te staan. In de kerk doen we gelukkig voortdurend aan poëzie. We zingen psalmen en gezangen voor en na alles wat we met veel woorden proberen uit te leggen. Al zingend kunnen we dan weer even opademen.

Hopelijk begrijpt u mijn punt: het wordt tijd dat we in de kerk weer gaan zingen.